Heeft u een interessante onderzoeksvraag? PO.fysiotherapie@han.nl

Wat moet je als fysiotherapeut wel en niet tegen je patiënt zeggen

Ontwikkeling van instrument / interventie

Onderzoek door: Joris Rasing, Roy Scholten en Chris Quartey

Volledige titel: De ontwikkeling van de Rasing-Scholten-Quarteyficator: Het instrument dat verbale uitingen van fysiotherapeuten classificeert op een placebo- en nocebo-effect. 14-December-2018

Wat moet je als fysiotherapeut wel en niet tegen je patiënt zeggen

Dat verbale uitingen voor een placebo- en nocebo-effect kunnen zorgen wordt in meerdere onderzoeken duidelijk. Welke verbale uitingen precies voor een placebo- of nocebo effect kunnen zorgen is binnen de fysiotherapie echter nog onduidelijk. Het doel van dit onderzoek is daarom om de Rasing-Scholten-Quarteyficator (RSQ) te creëren dat classificeert welke verbale uitingen, die door fysiotherapeuten worden gedaan, kunnen zorgen voor een placebo- of nocebo-effect.

Methode
In het verkennend literatuuronderzoek is er gezocht naar eigenschappen van verbale uitingen die kunnen zorgen voor een placebo- of nocebo-effect. Om te bepalen welke verbale uitingen fysiotherapeuten maken zijn er geluidsopnamen gemaakt en getranscribeerd. In het verkennend literatuuronderzoek en de geluidsopnamen werd gezocht naar voorwaarden waaraan een verbale uiting moest voldoen en hoe die verbale uitingen in categorieën geplaatst konden worden. Het testen van de concept RSQ werd twee keer herhaald wat tot definitieve versie van de RSQ heeft geleid.

Resultaten
Uit de analyse van verkennend literatuuronderzoek en transcripten is gekomen dat de RSQ uit drie stappen moet bestaan. In de eerste stap wordt er aan de hand van opgestelde voorwaarden bepaalt welke verbale uitingen meegenomen worden om geclassificeerd te worden. De voorwaarden hiervoor zijn dat de uiting een waardeoordeel is over de patiënt of een waardeoordeel over het behandeltraject van de patiënt. Verdere voorwaarden zijn dat de verbale uiting gaat over het gedrag, de symptomen of de klacht van de patiënt. In de tweede stap worden de meegenomen verbale uitingen in categorieën geplaatst. Deze categorieën zijn: “Inhoud Boodschap”; “Negatie”; “Framing”; “Onzekerheid”; “Adjectief/Adverbium”; en “Boodschap sluit aan op de gevonden symptomen”. In de derde stap wordt er bepaald of de kans op een placebo- of nocebo-effect wordt vergroot door de verbale uiting.

Conclusie en relevantie voor de praktijk
Hoe complex het is om verbale uitingen te classificeren naar de kans op een placebo- of nocebo-effect, blijkt uit de stappen die doorlopen moeten worden in de RSQ. Het is middels de RSQ niet mogelijk om voor fysiotherapeuten in de praktijk herkenbaar te maken welke verbale uitingen voor een placebo- of nocebo-effect kunnen zorgen omdat hier simpelweg te veel factoren van op invloed zijn. Om de herkenbaarheid van verbale uitingen die kunnen zorgen voor een placebo- of nocebo-effect voor fysiotherapeuten te vergroten, is meer onderzoek noodzakelijk. Wel is de RSQ goed te gebruiken voor toekomstige onderzoeken over dit onderwerp, aangezien er gedetailleerd naar de eigenschappen van verbale uitingen binnen de fysiotherapie is gekeken.

Bron:  Joris Rasing, Roy Scholten en Chris Quartey. De ontwikkeling van de Rasing-Scholten-Quarteyficator: Het instrument dat verbale uitingen van fysiotherapeuten classificeert op een placebo- en nocebo-effect. Juni 2018. 

Verslag van een Praktijkonderzoek in Semester 2 2017/2018 aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen in opdracht van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Geert Rutten.

Deel dit artikel op facebook
Heeft u ook een interessante onderzoeksvraag? deel uw ideeën met ons!

Agenda