Heeft u een interessante onderzoeksvraag? POZ.ergotherapie@han.nl

Vallen en opstaan: ontwikkelen van een Nederlands instrument ten behoeve van valpreventie deel II

Ontwikkeling van instrument / interventie

Onderzoek door: Lenka Aarts, Hester Dekkers-Bruinink, Marije Gerdes, Kirsten Godthelp en Janneke Planting. Samengevat door: Redactie Tessa Plender

Volledige titel: Vallen en opstaan: ontwikkelen van een Nederlands instrument ten behoeve van valpreventie deel II 15-April-2018

Introductie: In februari 2017 is een start gemaakt met het project “Vallen en Opstaan”. Dit project is gericht op het ontwikkelen van een Nederlands ergotherapeutisch valrisico instrument, dat specifiek gericht is op de interactie tussen de fysieke omgeving en het handelen van een cliënt met valrisico. De vraag “Hoe handelt een persoon in zijn eigen omgeving?” staat hierin centraal. Het project is gestart naar aanleiding van het Valpreventie Congres in 2016, welke georganiseerd is na de lancering van de vernieuwde Ergotherapierichtlijn Valpreventie. De aanwezige ergotherapeuten gaven op dit congres aan dat zij een dergelijk instrument missen. Opdrachtgever dr. Esther Steultjens is vanuit het Lectoraat Neurorevalidatie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen met dit project gestart.

Een eerdere onderzoeksgroep, genaamd Praktijkgericht Onderzoek Vallen en Opstaan Deel I (PO1), heeft geïnventariseerd wat de meningen en ervaringen van ergotherapeuten zijn omtrent het in kaart brengen van valrisico’s en welke instrumenten zij gebruiken. Het is gebleken dat ergotherapeuten nu voornamelijk observaties uit eigen expertise het valrisico, gericht op de interactie tussen de fysieke omgeving en het handelen in kaart brengen. Dit zorgt ervoor dat geen sprake is van eenduidigheid. Het gevolg hiervan is dat de kwaliteit van de behandeling niet gewaarborgd kan worden.

 

Vraagstelling: De aanbevelingen vanuit PO1 zijn overgedragen aan Praktijkgericht Onderzoek Vallen en Opstaan Deel II (PO2). De aspirant onderzoekers van PO2 zijn vanaf september 2017 aan de slag gegaan met het onderzoeksdoel:

 

‘Aan het eind van dit Praktijkgericht Onderzoek is er een eerste versie van een Nederlands ergotherapeutisch instrument dat de interactie tussen de fysieke omgeving en het handelen van een cliënt met een valrisico in kaart brengt.’

 

Aansluitend op het onderzoeksdoel is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

 

Hoe moet de eerste versie van het Nederlandse ergotherapeutische instrument eruitzien dat de interactie tussen de fysieke omgeving en het handelen van een cliënt met een valrisico in kaart brengt?’

 

Methode: Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is een kwalitatief ontwerponderzoek uitgevoerd. De inhoudelijke en praktische ontwerpeisen waar het instrument aan moet voldoen staan hierbij centraal. In totaal zijn negentien ontwerpeisen opgesteld naar aanleiding van de resultaten vanuit PO1, vak- en wetenschappelijke literatuur. Daarna zijn deze ontwerpeisen getoetst in een groepsbijeenkomst met ergotherapeuten vanuit de beroepspraktijk, die kennis en/of praktische ervaring met het onderwerp valpreventie hebben. Daarnaast is een prioritering aan de inhoudelijke ontwerpeisen gesteld om te inventariseren wat de belangrijkste ontwerpeisen zijn die in het instrument moeten komen. Tot slot hebben de ergotherapeuten en de aspirant onderzoekers een eerste idee van het instrument vormgegeven.

 

Resultaten: Aan de hand van de inhoudelijke en praktische definitieve ontwerpeisen en de verschillende ideeën van de ergotherapeuten en aspirant onderzoekers met betrekking tot het instrument is een definitieve eerste versie gemaakt, genaamd Valrisico Instrument Fysieke Omgeving en Handelen (VIFOH).

 

Conclusie:

Allereerst kan op basis van het onderzoek geconcludeerd worden dat voor de eerste versie
van het instrument negentien inhoudelijke en praktische ontwerpeisen relevant zijn. Op basis van deze ontwerpeisen is vervolgens een eerste versie van het instrument gemaakt. Met dit instrument
kan de interactie tussen de fysieke omgeving en het handelen van een cliënt met een
valrisico in kaart worden gebracht. Het instrument, genaamd VIFOH.

 

Aanbevelingen voor de praktijk:

De aanbevelingen voor een volgende onderzoeksgroep zijn:

 

Het VIFOH uit te laten testen en beoordelen door de beroepspraktijk.

 

Ontwerpeis drie: ‘Na het afnemen van het instrument kan een indicatie worden gegeven over de dergelijke mate van valrisico.’ dient nader onderzocht te worden om te kijken wat de mogelijkheden zijn met betrokken tot het scoren (door middel van cijfers) van de mate van valrisico.

 

Ontwerpeis negentien: ‘Het instrument is valide, betrouwbaar en evidence-based.’ dient verder uitgevoerd te worden door middel van het VIFOH te testen.

 

Met een kritische blik kijken naar de bevindingen van Praktijkgericht Onderzoek Vallen en Opstaan Deel I, Praktijkgericht Onderzoek Vallen en Opstaan Deel II en de Ergotherapierichtlijn Valpreventie.

 

Model van Feldman mee nemen in het onderzoek

 

Onderzoeken of het VIFOH een papier en/of digitaal aangeboden moet worden.

 

“Eindrapport van een praktijkgericht onderzoek in Semester 1 van 2017/2018 aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, opleiding Ergotherapie. In opdracht van Lectoraat Neurorevalidatie, dr. Esther Steultjens.

Deel dit artikel op facebook
Heeft u ook een interessante onderzoeksvraag? deel uw ideeën met ons!

Agenda